Koophuis in eigendom na scheiding?
Antwoord
Wil je na de scheiding de woning gezamenlijk in eigendom houden, dan zijn er een aantal zaken waar je op moet letten.
Samen eigenaar woning
Als je de woning na de scheiding onverdeeld laat, blijven jullie beiden eigenaar van de woning. Je blijft dan in principe ook samen verantwoordelijk voor het betalen van de hypotheeklasten. Tot twee jaar na de scheiding heb je nog het voordeel van de hypotheekrenteaftrek. Na twee jaar verandert dit. De hypotheekrenteaftrek van diegene die uit de woning vertrokken is, komt dan te vervallen. Om die reden wordt er daarom vaak voor gekozen om de woning binnen twee jaar te verkopen of neemt een van beiden deze over. Je kunt er ook voor kiezen om dan samen een andere verdeelsleutel af te spreken.
Gescheiden wonen, fiscaal partnerschap
Het fiscaal partnerschap duurt voort totdat jullie gescheiden zijn, of totdat het echtscheidingsverzoek is ingediend bij de rechtbank en jullie niet meer samen wonen. Op basis van de overgangsbepaling van artikel 3.111 lid 4 Wet IB 2001 is het dus mogelijk dat de man nog twee jaar, te rekenen vanaf het moment dat de man de woning heeft verlaten, de rente fiscaal in aftrek kan brengen mits de ex-partner de woning blijft bewonen. Als je de wettekst letterlijk uitlegt, kan voor de man alleen een aftrek worden aangevraagd over het percentage dat hij eigenaar is. De mogelijkheid van toerekening van de hypotheekrente is namelijk gebonden aan het 'partner zijn'. Bij een gemeenschap van goederen geldt dus een percentage van 50%. In de praktijk lijkt de fiscus desondanks veelal 100% te accepteren. Het is raadzaam dit met de fiscus af te stemmen en bovendien al te doen in een vroeg stadium van de scheidingsprocedure. Vanaf het moment dat je afzonderlijk gaat wonen en bijvoorbeeld de man niet meer woont in de echtelijke woning, vervalt de mogelijkheid om de hypotheekrente voor zijn eigenaarsgedeelte af te trekken. De woning en de hypotheekschuld voor die woning verschuiven naar de forfaitaire rendementsheffing van box 3.